Het aan- en uitdoen van beschermende kleding is een heel gedoe. Ria van der Laan kan er over meepraten. Zij was één van de vrijwilligers die tijdens de lockdown actief was op De Vyver. “Toen ik helemaal ingepakt het gebouw binnenstapte was dat wel confronterend. ‘Oke’, dacht ik, ‘nu stap ik dus het hol van de leeuw in’.”

Ria komt regelmatig in De Vyver. “Mijn neef Arend van Holten woont daar”, vertelt ze. “Ik ga zo’n vier keer per week naar hem toe om de was te doen en zijn kamer schoon te houden. Af en toe doe ik een boodschapje. Tijdens de corona-uitbraak was dat natuurlijk niet aan de orde. Omdat ik hoorde dat er veel medewerkers waren uitgevallen, heb ik gevraagd of ik een handje kon helpen. Daar waren ze heel blij mee: alle hulp was welkom.”

Normaal gesproken eten de bewoners samen in de gezamenlijke woonkamer, maar tijdens de lockdown at ieder voor zich op de eigen kamer. “Samen met één van de medewerkers of alleen bracht ik de 26 cliënten hun maaltijd. Ze waren blij dat ze iemand zagen en vonden het fijn om even een praatje te maken. Het was voor hen niet makkelijk om zo lang alleen op hun kamer te blijven. Het is echt bewonderingswaardig hoe ze zich er doorheen hebben geslagen!”

Om besmetting te voorkomen was het nodig om beschermende kleding te dragen. “Ik droeg een spatschort, mondkapje, haarnetje, handschoenen en een plastic schort. Als je bij iemand was geweest, moest je de handschoenen, mondkapje en plastic schort weer verwisselen. Alles bij elkaar kost dat veel tijd. Er waren mensen die het maar niks vonden dat ik op de woonlocatie langsging, maar ik had psalm 91 in gedachten: ‘Al zullen er duizend vallen aan uw zijde en tienduizend aan uw rechterhand, bij u zal het onheil niet komen’. Ik deed het uiteindelijk niet om mezelf in gevaar te brengen, ik had een doel.” Mocht het in de toekomst opnieuw nodig zijn, dan staat Ria weer klaar om te helpen. “Het contact met de medewerkers was ook heel leuk. Ik kende ze eigenlijk helemaal niet zo goed, maar na deze weken heb ik het gevoel dat ik er helemaal bij hoor!”